In Brussel staat in het Jubelpark een gebouwtje van Horta, met wat men “het meest doorgluurde sleutelgat aller tijden” noemt. Het paviljoen van de menselijke driften heeft een controversieel verleden en is met mysterie omgeven. Het gaat om een beeldengroep in wit Carraramarmer, met als thema goed en kwaad onder het waakzame oog van de dood. Uit elke figuur apart en uit het wervelende geheel spreekt de passie van de beeldhouwer Jef Lambeaux voor het menselijk lichaam, het zinnelijke vrouwelijke en het viriele mannelijke, en vooral: de beweging. Ooit zorgde Boudewijn ervoor dat het paviljoen werd afgesloten voor het publiek. Een katholieke veroordeling van de “verderfelijke” driften. Gelukkig is het paviljoen nu gerestaureerd en wel, volledig te bewonderen.
Het zegt wel iets over de fascinatie en de angst die ons drijft wanneer het gaat over verlangens en driften…
En toch is Brussel ook op de één of andere manier de stad van het expliciete, in die mate dat het vaak shockeert. Toen mijn man onlangs bezoekers uit Engeland had, bleken ze heel verbaasd over de reuzegrote afbeelding van een masturberende vrouw, op een gevel aan het Stefanieplein, kunstwerk van ons Belgische Banksy : Bonom.
Niets drijft ons sneller voort, niets verontrust ons meer en kan ons zo ontregelen als ons verlangen.
En toch, verlangen is wat ons menselijke maakt, afwezigheid van verlangen is wat leidt tot de typische lusteloosheid van de depressie.
Inherent aan de menselijke conditie is het tekort. Niemand verwoordt dit beter dan de psychoanalyticus Lacan…Allen zijn wij getekend door een structureel en onophefbaar verlies. De perfecte eenheid die we beleefden als baby, gaat in de oedipale fase onherroepelijk verloren. Een baby ziet zichzelf nog niet als onafhankelijk wezen, hij valt samen met de moeder. Bij het opgroeien treedt onherroepelijk een scheiding op : het kind ontwikkelt een eigen “ikje”, dit gaat volgens Lacan samen met het ontwikkelen van de taal. Het kind treedt toe tot een talige wereld, waar “ik” en de “ander” van elkaar afgescheiden zijn. Zijn hele verdere leven probeert het individu met dit tekort om te gaan, het verlangen wordt geboren. Geen enkel verlangen kan echter het oorspronkelijke tekort opheffen. Eens een bepaald verlangen is ingevuld, duikt er alweer een ander op.
Het omgaan met dit “tekort” kan knap lastig zijn, en geen situatie waarin het verlangen zo sterk speelt als in onze liefdesrelaties met elkaar. Ons verlangen is om volledig te beantwoorden aan het verlangen van de geliefde, en we willen bovendien ook dat wij het exclusieve verlangen van onze geliefde belichamen. “ik verlang naar jou en ik verlang dat jij naar mij verlangt”.
“ Wat verlangen we eigenlijk? Wel, we verlangen naar die definitief verloren eenheid, het genieten binnen die totaliteit die er ooit geweest is, en dat houdt de mens aan de gang” schrijft Paul Verhaeghe in “Liefde in tijden van eenzaamheid”.
Een liefdesrelatie is meestal gestoeld op bovenstaande, en leidt bijgevolg tot heel veel problemen. De liefdesrelatie krijgt een dwingend karakter : eisen van de ander dat ik, en alleen ik, diens tekort opvul. En het omgekeerde geldt evenzeer: eisen dat die ander mijn, en alleen mijn tekort opvult. De basis van alle ellende rond jaloezie tussen partners is hiermee gelegd, het gevoel van absolute verlatenheid bij doorbreken van de meestal monogame “cocon” vindt hier zijn basis.
Volgens Paul Verhaeghe is een verlichting van dit dilemma mogelijk in de werkelijke ont-moeting tussen mensen. “ Je moet heel veel van iemand houden om haar met rust te kunnen laten”. Met rust kunnen laten, het verlangen en tekort van de ander niet onmiddellijk lamleggen met eigen opvulling en invulling. Iemand anders inderdaad ook anders laten zijn, waardoor een verhouding op grond van verschil mogelijk wordt. ( Paul Verhaeghe, pg 93). Vaak ontdekt men binnen dergelijke liefdesverhouding, dat je van meerdere mensen tegelijkertijd kan houden.
Fijn om te ontdekken is dat de eeuwenoude boedhistische leer tot een gelijkaardige conclusie komt over het verlangen. En ook mijn lievelingspsychiater Carl Gustav Jung dacht iets gelijkaardigs : als de mens zich zou richten op zijn verlangen, en niet langer op de objecten van zijn verlangen, dan ontdekt hij zijn “ziel”. ( The Red Book, Carl Gustav Jung). Het verlangen zelf is het wonderbaarlijke. Het is het verlangen dat ons voortdrijft. Het gevaar schuilt hem echter in het bezeten worden door het object van het verlangen. De obsessie met het object is dodelijk en lijdt tot alle vormen van menselijk lijden. In die zin is Eros inderdaad Thanatos.